Communicatie
Inleiding
Communicatie is het met elkaar in verbinding staan van mensen om te overleggen of berichten uit te wisselen, ofwel een transmissie van informatie. Bij communicatie zijn altijd tenminste twee partijen betrokken in de rol van zender en ontvanger. Communicatie kan met of zonder gebruik van woorden (verbaal/nonverbaal).
Verbale communicatie
Met woorden leg je contact met kinderen en met woorden leggen kinderen contact met elkaar. Verbale communicatie is het zich uiten met woorden. Taal gebruik je de hele dag door. Als pedagogisch medewerker, maar ook als (gast)moeder praat je tegen alle kinderen, ook de kinderen die zelf nog niet kunnen praten. Met woorden maak je duidelijk wat de bedoeling is vandaag en wat er verwacht wordt van ze. Je leidt hiermee het gedrag van de kinderen en beschermt ze voor gevaar.
Belangrijk in de verbale communicatie is het vóórkomen van een communicatiestop. Een communicatiestop is een mededeling of opmerking van de volwassene naar het kind toe die het contact met elkaar belemmert of hindert. Er zijn verschillende communicatiestops, een voorbeeld is ‘drink je melk op’, of ‘je gedraagt je als een baby’. Door een communicatiestop te voorkomen, blijft het gesprek gaande en wordt het kind geholpen om zijn eigen gedachten onder woorden te brengen. Naarmate het gesprek vordert zal het kind zelf in staat zijn, zijn probleem onder woorden te brengen, te begrijpen en op te lossen.
Non-verbale communicatie
Het tegengestelde van verbale communicatie is non-verbale communicatie. Dit is het zich uiten van gevoelens en bedoelingen door middel van niet talige signalen of tekens zoals gebaren, blikken, lichaamshouding etc. Onderzoek suggereert dat mensen onbewust meer reageren (60%) op lichaamstaal dan op de verbale communicatie (klank van de stem (30%) en daadwerkelijke inhoud (10%)). Lichaamstaal is dus zichtbaar en niet hoorbaar. Kinderen communiceren heel vaak via lichaamstaal. Vooral bij baby’s is deze vorm van communicatie belangrijk, omdat dit de enige manier is om iets duidelijk te maken. De uitwisselingen tussen verzorger en kind zijn in die eerste jaren heel intens en bieden een grote variatie aan informatie: oogcontact, gezichtsexpressies, vocalisaties, hand-, arm- en hoofdbewegingen en tast (Feldman et al., 1996; Riksen-Walraven, 2002; Trevarthen, 1993a).
Ook bij peuters is de lichaamstaal heel belangrijk. De houding en gezichtsuitdrukking kan heel veel zeggen. Naarmate kinderen ouder worden kunnen ze zich beter uitdrukken in woorden, wat ze willen of voelen. Dit taalgebruik wordt ondersteunt door lichaamstaal, woorden nemen voor een deel de functie van de lichaamstaal over. Kinderen die hun emoties nog niet goed kunnen uitdrukken (voornamelijk baby’s en peuters), laten hun emoties wel zien in hun lichaamstaal. Als een kind angstig is, kijkt het met grote ogen, duikt het in elkaar, wordt bleek en/of heeft verkrampte handjes. Als een kind blij is kun je dat duidelijk zien aan het feit dat het kind lacht, huppelt, zingt en/of zichzelf groot maakt. Als een kind onzeker is gaat het friemelen, naar beneden kijken, zijn mond dicht houden, trekt zijn voeten naar binnen en/of trekt zijn borst in. Zo heeft elke emotie bepaalde kenmerken waaraan je kan zien wat het kind voelt.
Contact tussen kinderen
Baby’s hebben alleen maar contact via lichaamstaal. Bij peuters wordt de taalvaardigheid steeds groter, maar de lichaamstaal ondersteunt deze taalvaardigheid nog heel nadrukkelijk. Peuters hebben weinig woorden nodig om elkaar te begrijpen, ze zijn heel expressief. Met handen, voeten en gezichtsuitdrukkingen hebben kinderen voortdurend contact met elkaar. Vooral als de emoties hoog oplopen, treedt de lichaamstaal meer op de voorgrond. De onmacht wat het kind op dat moment voelt wordt uitgedrukt in lichaamstaal (slaan, schoppen, huilen). Schoolkinderen kunnen al hele gesprekken met elkaar voeren en als ze ruzie hebben maken ze pesterige opmerkingen.