Spelen
Inleiding
Het spelen, of wel het kinderspel, is een normale bezigheid van kinderen. Bij spelen is het kind actief bezig en doet het geheel voor zijn plezier. Het is een vrijwillige bezigheid waar het kind voor kiest. Ook is spelen erg belangrijk voor de ontwikkeling.

Er zijn verschillende theorieën ontwikkeld over de functie van spelen. Stanley Hall (1891) denkt met zijn recapitulatie theorie dat kinderen in hun spel de oergeschiedenis van de mens naspelen (Kohnstamm, 2009). Zoals de mens vroeger op jacht ging, speelt het kind nu jager- en krijgerspelletjes, als er water in de buurt is proberen kinderen vissen en kikkers te vangen en als er een boom in de buurt is, willen ze die beklimmen. Een tweede theorie is dat kinderen door spelen hun energie kwijt kunnen. Herber Spencer (1857) suggereert dat mensen dit doen door middel van een hobby of werk en dat kinderen dit doen door middel van spelen (Rumble, 1949). Karl Groos (1898) ontwikkelde een speltheorie voor de toekomst van het kind (Reifel, 1999). Het kind leert in zijn spel vaardigheden die hij later nodig heeft. Hij ziet bijvoorbeeld het spelen met een pop als een oefening, die voorbereidt op het verzorgen van kinderen. Een laatste theorie is bedacht door gedragspsychologen, ook wel behavioristen genoemd, zij zeggen dat spelen een ‘spelend gedrag’ is. Dat het gewoon een gedrag is, waarvoor geen speciale verklaring voor nodig is, net zoals gedrag in het algemeen (Sober, 1985).

Tot de eind jaren zeventig gingen de kinderpsychologen ervan uit dat kinderen onder de vier jaar nog niet echt zouden kunnen samenspelen. Er werd gedacht dat baby’s geen belangstelling hebben voor elkaar en niets samen konden doen en peuters zouden te egocentrisch zijn hiervoor en voornamelijk conflicten hebben (Singer, 2002).

Baby’s zijn echter van nature gericht op communiceren en beginnen ermee zodra anderen dat uitlokken en daarop reageren. De eerste vormen van het wederzijds imiteren, oogcontact maken en samenwerken begint al in de tweede helft van het eerste levensjaar. Spelen met andere baby’s stelt baby’s in de gelegenheid om door te dringen in de geestelijke wereld van een ander (Singer, 2006). Er worden de eerste stappen gezet naar het ontwikkelen van een ‘theory of mind’, dit houdt in dat je begrijpt wat de ander denkt, voelt en wilt (Johnson, e.a., 2008).

Spelen en andere kinderen behoren voor twee- en driejarigen tot een van de grootste attracties van de kinderopvang. In het vrije spel zoeken peuters elkaars nabijheid voor uiteenlopend spel. Ze spelen parallel aan elkaar, rennen achter elkaar aan, doen imitatiespel, en doen dan vervolgens weer iets alleen (Stambak & Sinclair, 1993). Ze spelen ‘samen-wel-samen-niet’. Tijdens het vrije spel communiceren peuters meer met andere kinderen dan met de pedagogisch medewerker. Het oefenen van spraak bevordert de taalontwikkeling (Singer, 2006).

Spel en leren
Om zich te ontwikkelen moeten kinderen zich in een uitdagende omgeving bevinden. Daarbij moet het spelmateriaal passen bij hun ontwikkeling. Het is belangrijk dat een kind goed kan spelen. Spel heeft een aantal functies, (1) emotioneel, (2) cognitief, (3) sociaal en (4) lichamelijk. Kinderen verwerken emoties in hun spel en leren daardoor met emoties om te gaan. Ook leren kinderen dingen door ze te doen, hierdoor worden cognitieve vaardigheden getraind, denk bijvoorbeeld aan ordenen, inzicht in oorzaakgevolg relaties en planning. Spel heeft ook een sociale functie, kinderen leren omgaan met andere kinderen, het delen van speelgoed, maar ook het voor zichzelf opkomen. Als laatste dient spel ook een lichamelijke functie, kinderen oefenen door spel de motoriek en zintuigen.

Spelvormen
Elk spel heeft zijn eigen vorm, een spel in de speeltuin is bijvoorbeeld anders dan een spel binnen in een speelruimte. Spelvormen kun je onderverdelen in exploratief spel, bewegingsspel, fantasiespel, constructiespel en sociaal- of samenspel.

Exploratief spel
Exploreren is een ander woord voor verkennen of onderzoeken. Het kind onderzoekt hoe het voelt om iets te doen. Exploratie helpt het kind bij het onderzoeken van zijn omgeving, dit is goed waar te nemen bij zintuiglijk plezier, lichaamsspel, zitten en kruipen, het zich verplaatsen, oefening en experiment en het ‘doen van allerlei dingen’. Bij een baby van 0 tot 3 maanden kunnen we spreken van exploratiespel, dit bestaat uit de eigen handjes onderzoeken, de verzorger onderzoeken en luisteren en kijken naar de omgeving. Een baby van 3 tot 6 maanden kan met zijn voetjes en handjes spelen, hij kan een voorwerp laten rammelen en voorwerpen en gezichten herkennen. Dit valt onder lichaamsspel. Als het kind 6 tot 9 maanden oud is zit het meer en in deze periode leert het zich voortbewegen. Het kind wil in deze periode alles onderzoeken met zijn mond en stopt dan ook alles wat in zijn handen komt in zijn mond. Als het kind vervolgens tussen de 9 en 12 maanden is leert het kind zich verplaatsen. Op dit moment kan het kind zelf zijn omgeving (overal waar het kan komen) onderzoeken. Voor een kind van 12 tot 18 maanden is de wereld heel aantrekkelijk. Alles wat hij geleerd heeft blijft hij oefenen en hij gaat verder met experimenteren met allerlei nieuwe dingen. Doordat het kind gaat lopen kun je nu spreken van echt exploratiespel. Het kind zal alles wat hij tegenkomt onderzoeken, maar blijft daarbij wel in de buurt van zijn hechtingspersoon. Als dan het kind 2 jaar is, zit het overal aan. De peuter wil zijn omgeving verder onderzoeken en wil door verschillende dingen te doen kijken hoe dat voelt. De peuter speelt overal kort mee en laat het dan liggen. Vanaf ongeveer 3 jaar ligt het accent minder op het exploratieve spel, het kind gaat nu gerichter spelen en kan zich langer concentreren op een voorwerp.

Bewegingsspel
Het bewegingsspel is typerend voor de babyperiode. De baby heeft plezier in het bewegen van zichzelf, dit zijn ongecontroleerde bewegingen zoals bewegen van de armpjes en het spartelen van de voetjes. Een baby is voor een groot gedeelte van de dag met deze spelvorm bezig. Ook voor de peuter en de kleuter is bewegingsspel belangrijk, het is belangrijk voor de ontwikkeling van het kind. Er worden tijdens het bewegingsspel verschillende bewegingen geoefend zoals grijpen, reiken, strekken, bukken en buigen.

Fantasiespel
Het fantasiespel is kenmerkend voor kinderen tussen 2 en 4 jaar en wordt ook wel verbeeldingsspel, imitatiespel of identificatiespel genoemd. Met dit spel begint de ontwikkeling van de persoonlijkheid en is zodoende erg belangrijk. In het fantasiespel verzinnen of verbeelden kinderen zich iets in wat niet ‘echt’ is. Wat kleine kinderen in hun fantasie beleven is voor hun even ‘echt’ als de werkelijkheid, zij kunnen fantasie en werkelijkheid nog niet scheiden. Kinderen fantaseren omat ze de werkelijkheid nog niet kennen, ze hebben nog te weinig ervaring. Ze zien de werkelijkheid wel, maar begrijpen het nog niet en dus bedenken ze hun eigen werkelijkheid. In het imitatiespel doet het kind situaties en gebeurtenissen uit zijn wereld na, hij imiteert de wereld om hem heen.

Er zit verschil in het imitatiespel van een peuter en van een kleuter. Een peuter imiteert anderen en het speelgoed wat hij daarbij gebruikt is niet van belang. Het speelgoed krijgt op dat moment de functie toegeschreven die de peuter nodig acht (een blok hout kan als telefoon dienen, maar ook als auto). Een kleuter daarentegen identificeert zich met anderen, hij leeft zich in in de rol en is als het ware de ander. Het speelgoed wat een kleuter gebruikt moet ‘echt’ zijn (als het een telefoon moet zijn, pakt een kleuter een neptelefoon en geen blok hout). Dit laatste kan meer gezien worden als identificatiespel.

Constructiespel
Het construeren van iets is anders gezegd het maken of samenvoegen van iets. Het kind maakt in deze spelvorm van speelgoed een betekenis (bijvoorbeeld het bouwen van een huis met blokken). Kinderen leren eigenschappen kennen van en de samenhang tussen voorwerpen en materialen. Deze spelvorm is gericht op resultaat, het kind speelt met als doel ‘iets’ te maken. Het constructiespel is typerend voor de kleuterperiode.

Sociaal- of samenspel
Aan het eind van de kleuterleeftijd gaan kleuters steeds meer met elkaar spelen. Doordat kleuters nog niet voldoende sociaal gevoel ontwikkelt hebben loopt het vaak uit op ruzie als er geen begeleiding van een volwassene bij is. Ook heeft de kleuter nog weinig overzicht over het samenspel. Op de leeftijd van ongeveer 7 jaar is het sociale gevoel meer ontwikkeld en geeft hierdoor de mogelijkheid om samen te spelen. Kinderen kunnen op die leeftijd meer.